Sterspelers

In het hiernamaals heeft Théo Verbeeck wellicht een brede glimlach om de lippen. Samen met Jean Caudron, de grote internationale doelman van het eerste uur, Charles Gillis, het archetype van de verdediger uit de eerste decennia van de twintigste eeuw en Fernand “Cassis” Adams, de centervoor die als eerste van diverse generaties getalenteerde Anderlechtspelers het mooie weer hielp maken bij de Rode Duivels, heeft hij van daaruit kunnen vaststellen dat zijn opvolgers allemaal hun best hebben gedaan om Anderlecht te doen uitgroeien tot de grootste ster aan het Belgische voetbalfirmament.

Onder de hoede van de vooruitziende mecenas Emile Versé begeleidde Charles Roos als eerste de sportieve stappen van de paarswitte voetballers. Niet lang daarna hij echter al het roer in handen van een 22-jarige aanvalsleider van het fanionteam: Théo Verbeeck. Die had vroeger op de linkerflank gespeeld bij Daring Brussel, maar hij slot zich in 1910 aan bij Anderlecht. Gedurende veertig jaar zou hij ook de rol van voorzitter vervullen. Hij was het die de club deed verhuizen naar de locatie waar paarswit ook nu nog is gevestigd. Het stadion van Sporting is nu het kroonjuweel van een straat die ondertussen zijn naam draagt. De grootste kwaliteit van Théo Verbeeck was ongetwijfeld dat hij mensen vond die zouden bijdragen tot de spraakmakende ontwikkeling van de club. Zo brak hij in 1942 een kans voor de komst van Jef Mermans, met wie paarswit definitief de weg naar de top zou inslaan. Het jaar nadien benoemde hij Albert Roosens, net als hijzelf een oud-speler, tot zijn adjunct en nog drie jaar later nodigde hij administratief secretaris Eugène Steppé uit om samen met Roosens het meest vooruitstrevende voetbalbestuursduo te vormen dat ooit in ons land aan het werk is geweest. Théo Verbeeck is gestorven op 2 augustus 1951, net nadat de Franse trainer Périno zijn club voor de eerste keer naar de landstitel had geleid. Ernest Smith had als coach de touwtjes in handen bij het behalen van de twee volgende titels en Bill Gormlie mocht vijf keer een kampioenschap vieren. Sporting had zich op dat moment ook van de diensten verzekerd van de legendarische doelman Henri Meert en had een kans gegeven aan balartiesten zoals Michel Van Vaerenbergh en Jo Vernimmen, terwijl ook de moderne verdedigers Arsène Vaillant en Rik Matthys zich regelmatig in de kijker speelden.

Albert Roosens volgde Théo Verbeeck als voorzitter op. Ook hij had een enorm goede voetbalfeeling en stond mee aan de wieg van het grote Sporting. Hij werkte voort aan de verbetering van het stadion, en liet een verlichting bouwen, zodat Sporting ook avondwedstrijden kon spelen en richtte de befaamde jeugdschool van Sporting op, die haar eerste leerlingen verwelkomde in 1953.

Toen Albert Roosens, nadat hij paarswit twintig jaar in goede banen had geleid, gevraagd werd om een functie uit te oefenen bij de Belgische voetbalbond, was de tijd gekomen voor een aflossing van de wacht. Onder leiding van Roosens leidden vier trainers Sporting naar 10 landtitels: Bill Gormlie pakte er nog vier en ook Pierre Sinibaldi was vier keer aan het feest. De twee andere kwamen op naam van Andres Beres en “Noulle” Deraeymaeker. Maar de echte glorieperiode van Sporting moest nog beginnen, want Pierre Sinibaldi had als echte voetbalestheet meer dan eens de pure schoonheid van het spel verkozen boven een realistisch geïnspireerde aanpak. De man die Anderlecht echt naar de top zou brengen was bierbrouwer Constant Vanden Stock die dankzij zijn zakelijk inzicht en zijn ruime voetbalervaring paarswit zelfs aan de Europese top bracht. Onder zijn voorzitterschap haalde Anderlecht dertien landstitels binnen, twee zeges in de Europabeker voor bekerwinnaars en twee UEFA-Cups. Dat gebeurde met diverse trainers: Georg Kessler, Urbain Braems, Tomislav Ivic, Paul Van Himst, Arie Haan en Aad de Mos, Raymond Goethals en de charismatische Hans Croon. Eén titel mag ook op naam geschreven worden van twee coaches, want toen Jan Boskamp als opvolger werd aangeduid van Luka Peruzovic stond paarswit helemaal bovenaan in de rangschikking. De vijfentwintigste titel is de eerste van Roger Vanden Stock als voorzitter en van Aimé Anthuenis als coach, waar er ondertussen al ééntje is bijgekomen.

Zoals gezegd mogen de oude gloriën in het hiernamaals dus bijzonder fier zijn op wat hun opvolgers hebben verwezenlijkt. 26 landstitels voor een club die nog niet eens honderd jaar bestaat, het is een ongeëvenaard huzarenstukje. De generatie van de pioniers die onder het leiderschap van Théo Verbeeck en Albert Roosens de eerste titels veroverden, is geleidelijk aan verdwenen. Dat geldt voor iemand als de vergeten reservespeler Alain Fossoul, maar vooral voor de vedetten zoals de door zijn maats aanbeden doelman Henri Meert, de ongeëvenaarde Jef Mermans en Polyte van den Bosch, die zo fier was als een gieter met de erelidkaart die hij ontving omdat hij tien jaar in het fanionelftal van paarswit speelde. Zij waren de topspelers van de eerste gouden generatie en gaven daarna definitief de fakkel door aan nieuwe boegbeelden. Het ging om spelers als Pierre Hanon, Jef Jurion en Martin Lippens, van wie ze op het veld nog de eerste stappen hadden begeleid. Die zagen op hun beurt weer een nieuwe echte parel in de ploeg opduiken in de persoon van Paul Van Himst.

Pierre Hanon, Martin Lippens en Joseph Jurion kwamen voor het eerst in de eerste ploeg in het seizoen 1954-1955. Marcel De Corte herinnert zich het debuut van die spelers nog levendig. ”Martin Lippens maakte als eerste zijn opwachting tijdens een wedstrijd tegen Racing Mechelen. Na vijf minuten beging hij een flater zo groot als een huis die ons een punt kostte en hij barstte in tranen uit. Martin was een heel intelligente speler. Hij beschikte niet over een uitzonderlijke individuele techniek, maar zijn positiespel was fenomenaal goed. Hoe het spel ook verliep, hij stond altijd op de juiste plaats” Ook Jurion gaf dadelijk blijk van zijn begenadigd talent. ”De man uit Ruisbroek, die later de bijnaam ‘Mister Europe’ zou krijgen, had alle kwaliteiten van de moderne voetballer: techniek, spelintellect en explosiviteit. Bovendoen was zijn actieradius indrukwekkend. Ook zijn dribbel was een sterk wapen”.

Bij de spelers van die generatie blijft Pierre Hanon de grootste oogappel van Marcel De Corte. “Pierre was afkomstig uit Lot. Hij had een veel betere techniek dan Martin Lippens. Hij was echt tweevoetig en kon over een afstand van dertig meter millimeterprecieze voorzetten versturen. Ook hij was een harde werker op het veld en speelde heel intelligent. Als er bijvoorbeeld een actie was op links, wist hij precies waar hij zich moest opstellen om een “cross-pass” in ontvangst te kunnen nemen. De technische bagage van Pierre was ongetwijfeld groter dan die van Jean Valet uit onze periode, maar als het op zagen en zeuren aankwam, moest “Poep” niet onderdoen.

Jef Mermans was de eerste van de eerste grote generatie die zich na het seizoen 1956-1957 terugtrok. Een jaar later volgde Henri Meert, die na nog zes wedstrijden tussen de palen te hebben gestaan, plaats maakte voor Félix Week. Ook Polyte van den Bosch, die dat seizoen nog tien keer scoorde, ruimde toen plaats voor de jongeren. De Karolinger Jacques Culot en de Bomenaar Jeng Vandenbosch bleven nog in de ploeg, tot in de jonge Paul Van Himst daar in het seizoen 1959-1960 voor het eerst in verscheen. Hanon, Jurion en Lippens waren ondertussen als uitgegroeid tot vaste waarden. Charles De Vogelaere en Wim De Coster speelden nog, terwijl de Truienaar Fritz Vandenboer de topscorer van de ploeg werd voor de van Waregem gekomen Jacky Stockman. In het doel ondervond Félix Week steeds meer concurrentie van Jean Trappeniers, terwijl Anderlecht met Jean Cornelis ook opnieuw een veelbelovende linksachter had.

Kortom er groeide stilaan een nieuwe “grote” ploeg rond de magische technicus Paul Van Himst. In dat team kwamen ook nog de onverzettelijk Georges Heylens als rechtsachter, de ongelooflijk talentrijke en charmante Oostendse libero Laurent Verbiest en zijn al even klasrijke maar zwijgzame stadsgenoot Wilfried Puis die furore zou gaan maken als linkerspits en foerier van Paul Van Himst. “Dat was de mooiste generatie die ooit bij Anderlecht heeft rondgelopen”, meent Polyte van den Bosch.
Echte voetballiefhebbers krijgen bij het overlopen van dat namenlijstje inderdaad nog steeds koude rillingen van nostalgie...