Albert Roosens, geboren te Anderlecht op 16 augustus, liet zich op 4 februari 1930 als speler aansluiten bij Sporting en zou nooit meer van club veranderen. Toen hij op 1 januari 1973 de club verliet, was het alsof hij bij alle Belgische clubs tegelijk een aansluitingskaart tekende toen hij benoemd werd tot secretaris-generaal van de Koninklijke Belgische Voetbalbond, een functie die hij uitoefende tot hij op 31 december 1987 met pensioen ging en vervangen werd door Alain Courtois.
Albert Roosens was een sterke persoonlijkheid, sober, duidelijk en accuraat in zijn bewoordingen. Hij is ongetwijfeld één van de dirigenten uit het Belgische voetbal die gedurende zijn hele loopbaan vanuit de tribune of naast een trainingsveld het grootste aantal spelers uit alle leeftijdscategorieën aan het werk heeft gezien. Naast zijn verplichtingen in clubverband of met de bond vond hij altijd tijd om een nieuw jong talent persoonlijk te gaan bekijken. Niemand kon hem iets wijsmaken over de technische kwaliteiten van één of andere speler, over het karakter, de beperkingen, hij wist alles al tevoren. Als voetballiefhebber én kenner stelde hij samen met trainer Pierre Sinibaldi het grote Sporting van de jaren zestig samen, dat overvloeide van talent met Paul Van Himst en de anderen. Samen met secretaris-generaal Eugène Steppé vormde hij een efficiënt en vooruitstrevend kopduo dat de club in het zog voorwaarts meetrok en het werk in gang zette waar later Constant Vanden Stock en Michel Verschueren zouden op voortbouwen.
Toen hij vijf jaar na zijn aansluiten in '35 als reservespeler de promotie van Anderlecht naar de hoogste klasse meemaakte, zag Albert Roosens zich omringd door jongeren als Victor Dorre Erroelen, Michel Van Vaerenbergh en Arnold Noulle Deraeymaecker. Hij zou ze later blijven begroeten als voorzitter. Dat zou hij ook doen met Constant Vanden Stock, die eerst speler was en later verantwoordelijke voor één van de jeugdopleidingscentra van Sporting. Een ernstig ongeval in augustus 1937 verplichtte hem met de actieve competitie te stoppen. In 1944 zou hij opnieuw de voetbalschoenen aantrekken met de Press Wanderers op zaterdagmiddag, later met de veteranen van Sporting.
Net voor het eind van de Tweede Wereldoorlog kreeg hij een bestuurstaak toegewezen als secretaris-generaal, in september 1944. Weldra werd hij ondervoorzitter en toen voorzitter Theo Verbeeck in 1951 overleed, volgde hij hem in die functie op. Toen werd ook Eugène Steppé in plaats van administratief secretaris benoemd tot secretaris-generaal. Net zoals Theo Verbeeck het zelf had gewenst. In die tijd was Albert Roosens ook voorzitter van de Brusselse en Brabantse Verstandhouding.
De nieuwe voorzitter toonde zich een autoritair en dynamisch man en zou dat blijven doen in de negenentwintig jaar van zijn voorzitterschap. Daardoor wijzigde het aanzien van de club grondig, met een overgang van het amateurisme naar iets wat van ver al leek op een professionele benadering. In dezelfde periode wandelde de concurrentie van Standard, onder leiding van voorzitter Paul Henrard en secretaris-generaal Roger Petit in dezelfde richting.
Voor het seizoen '50-'51 kondigde men op Sporting aan voortaan over te gaan tot vier trainingssessies per week. Dat kon enkel wanneer de spelers daar een financiële compensatie voor kregen wegens het werkverlies. De bond liet dat slechts toe voor zover de spelers niet meer dan 42.000 frank per seizoen toegestopt kregen. Voorzitter Kiekens van F.C. Antwerp betaalde hen zelfs helemaal niet voor het werkverlies en verschuilde hen zich daarbij achter het in 1935 door de bond gestemde Statuut voor de onafhankelijke speler, waardoor de club allerlei materiële voordelen aan een speler kon schenken op voorwaarde dat die niet in staat werd gesteld van voetballen zijn hoofdberoep te maken. Op die manier werd legaal een eind gemaakt aan ene sluimerend en pertinente ondermijning van het pure amateurisme, waar zich in de praktijk nog weinig vooraanstaande clubs aan hielden. Anderzijds vermeed men zo de hinderlaag van het professionalisme, zoals het toen op een negatieve wijze benoemd werd. In datzelfde jaar '35, toen Sporting bestaansrecht scheen verworven te hebben in eerste, ging de bond nog een stap verder door de transfermarkt open te stellen en te reguleren. Daardoor konden de clubs voortaan spelers aan- en verkopen naargelang hun financiële mogelijkheden.
Maar toen Albert Roosens het roer overnam werd dat statuut als verouderd beschouwd en zocht men naar een manier om het te omzeilen. Hoe dat in 1955 gebeurde, beschreef Eugène Steppé in zijn boek Anderlecht, de geschiedenis van een Grote Club. "Bekommerd om de toekomst van haar spelers stichtte Sporting het Fonds der Voorzienigheid voor spelers van RSCA. Verhoogde voorheffingen op de door de club betaalde vergoedingen zouden vooraf worden ingehouden en op individuele rekeningen overgeschreven worden, die de club opende op de naam van de geïnteresseerden. De som op die rekeningen kon enkel worden opgehaald door de betrokken speler zelf na zijn vijfendertigste. Op een enkele uitzondering na schreven alle spelers in. Sommigen onder hen zullen maar al te blij zijn met dat appeltje voor de dorst dat ze later kunnen ophalen."
Op het moment dat Roosens voorzitter werd, had Sporting al vier landstitels verzameld, waarvan drie op een rij ('49-'50-'51). Met een zesde plaats was zijn eerste jaar in de voorzittersstoel een overgangsseizoen. Het jaar daarop hoopte iedereen vurig op een vijfde titel, vooral toen de ploeg op de zevenentwintigste speeldag nog aan de leiding stond. Maar na opeenvolgende nederlagen tegen Racing Mechelen en Club Luik ging de titel vooralsnog naar de ploeg uit Rocourt.
Het jaar daarop, '53-'54 lukte het wel, ondermeer na een opmerkelijke uitwedstrijd bij A.A. Gent in januari, toen de Anderlechtspelers met kousen over de schoenen op een hardbevroren veld het best overeind bleven en met 2-4 wonnen.
In het voorafgaande tussenseizoen had Sporting ook op internationaal vlak al een ophefmakende zege behaald. Na het bijwonen van de wedstrijd Engeland - Wereldelftal ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de Football Association ging Anderlecht onder leiding van de Brit Bill Gormlie uit spelen op Highbury, het stadion van Arsenal. Arsenal had in die dagen de naam even solide en stevig te zijn als de stabiele bank van Engeland, maar Rie Meert en co veegden met die reputatie de vloer aan en wonnen met 2-3, de eerste buitenlandse overwinning op Highbury in negentig jaar. Na de match ging een meer dan tevreden Roosens zijn elftal feliciteren en schudde daarbij de hand van Meert, Matthys, Dekoster, Gettemans, Valet, Degelas, Van Steen, H. Vandenbosch, Mermans, Decorte en J. Vandenbossche.
In maart '54 zou Anderlecht bij het in dienst nemen van de nieuwe lichtinstallatie nog van zich laten spreken door met 3-2 van het Argentijnse Racing Club de Buenos Aires te winnen, waarbij Marcel Decorte op zijn Argentijns de show stal. Intussen had de club ook haar Jongerenschool opgericht, samen met een Technische Commissie, bestaande uit de voorzitter, de secretaris-generaal, een dokter, een technisch verantwoordelijke, een verantwoordelijke voor de fysieke trainingen en de Jeugdverantwoordelijke. Die commissie zou toezicht houden op de problemen van technische, medische, sociale, familiale en zelfs karakteriele aard waarmee spelers konden geconfronteerd worden.
In '43 had de club ook tegenslag te verwerken gekregen, niet enkel via een zware 7-0 nederlaag tegen Spartak Moskou, maar ook door het wegvallen van ondervoorzitter Leon De Porre, die overleed toen hij bij de rust van een wedstrijd tegen Berchem Sport van de tribune stapte.
Na een toernooi met Sporting in het toenmalige Congo werd Albert Roosens in juni '55 benoemd tot lid van het Uitvoerend Comité van de KBVB. In '67-'68 zou hij ondervoorzitter worden tot zijn benoeming als secretaris-generaal in '73.
Datzelfde jaar '55 was voor de club én de voorzitter het jaar van de eerste uitgave van de Europabeker, waaraan ook Anderlecht deelnam. De eerste tegenstander was het Hongaarse Voros Lobogo met de internationals Nandor Hidegekuti (de geniale midvoor van de nationale ploeg), Lantos en Palotas. Zij hadden samen met de Honvedspelers Puskas, Koesis, Czibor en Boszik in november '53 op Wembley een voetbaldemonstratie gegeven ten overstaan van het thuisland, dat met 3-6 ingeblikt werd. Dezelfde uitslag kreeg Sporting ginder over zich, nadat het met 0-1 op voorsprong was gekomen en met een 3-2 achterstand de rust bereikte. Over de terugmatch vertelt Albert Roosens aan Roger De Somer in één van de eerste boeken die over paarswit waren geschreven, Anderlecht, le Grand Espoir, het volgende: "Het was onze negenenzestigste internationale match, maar de eerste echte competitiematch tegen een buitenlandse ploeg in een volzet stadion. Het was een mooie wedstrijd, waarvan niemand wist welke wending hij zou krijgen. Tot de Nederlandse scheidsrechter Bronkhorst, die nochtans een uitstekende reputatie genoot, na een half uur een vrije trap toekende tegen in plaats van voor Martin Lippens. Met een aanvaller als Hidegekuti was dat uiteraard goed voor een goal. Na de rust kwamen wij tot 1-1 terug, waarna de Hongaren pas twaalf minuten voor tijd de winning goal scoorden. We kregen in die match tal van kansen, maar hun keeper pakte alles. Hij heette Arpad Fazekas en we vonden hem zo goed dat hij zeven jaar later bij ons in de goal stond toen we op Real Madrid gingen we winnen."
In augustus '57 verliet Jef Mermans na vijftien jaar trouwe dienst de club. Makkelijk had men het met die beslissing niet. Jef was toen 35, maar een deel van het bestuur schatte dat zijn weggaan de club gemiddeld vijfduizend toeschouwers per thuismatch zou kosten. Hij mocht tenslotte toch weg en kreeg nog een vrije transfer, wat in die dagen veeleer uitzonderlijk was.
In augustus '58 werd het vijftigjarige bestaan van de club gevierd met de uitgave van een Gulden Boek, uitgegeven door een voormalige trainer en journalist, Max Well.
De beste zaak die Roosens ooit deed was het voorleggen van de jonge Van Himst, die amper tien jaar was toen hij zich aanbood in een jeugdopleidingscentrum waar Constant Vanden Stock toen trainer was, samen met ex-pianist en journalist Egide Van Gils.
Kort voor Van Himst zijn opwachting zou maken in het eerste, diende Roosens nog een pijnlijke zaak af te handelen: het bedanken van de succesvolle en gewaardeerde Britse trainer Bill Gormlie die van '50 tot '60 onafgebroken aan de slag was geweest en in die periode vijf titels behaalde. Daarover vertelt hij in het boek dat RTBF-reporter Frank Baudoncq ter gelegenheid van het 75-jarige jubileum van de club in 1983 liet uitgeven: "In '58 werd ik bekoord door de manier van spelen van de Braziliaanse nationale ploeg en door een reeks artikelen die Gabriel Hanot daar in L'Equipe aan wijdde. Hij voorzag dat deze manier van spelen het voetbal wezenlijk zou veranderen. Ik heb hem toen aangeschreven en om een onderhoud gevraagd. Korte tijd nadien trok ik samen met Bill Gormlie naar Parijs.
We praatten er lange tijd, het werd een interessante discussie en ik ging nogal enthousiast terug. Onze trainer zag minder heil in het nieuwe systeem, als Engelsman hield hij vast aan het WM-systeem. Begrijpelijk, want hij had er jaren succes mee gekend. Gormlie was niet enkel een intelligent en sympathiek man, maar ook een bekwame trainer. Hij was doordrongen door voetbal, had een uitstekend tactisch inzicht. De manier waarop hij bijvoorbeeld het kopspel van Jef Mermans had bijgewerkt tot daar niets meer aan op te merken viel, zal me altijd bijblijven."
"Intussen had Gormlie ook al de Heizelschool voor Oefenmeesters opgericht, maar na de terugkeer uit Parijs was er een kilte tussen ons gekomen. Bill zag helemaal niets in een 4-4-2-opstelling. Ik heb later ook nog vaak vastgesteld dat trainers moeilijk afstappen van een bepaalde manier van werken waarmee ze op een bepaald moment succesvol zijn geweest. Minder dan een jaar na de laatste titel die we samen behaalden, scheidden onze wegen."
Vanaf toen werd de tot dan erg Brits voetballende groep waartoe al Martin Lippens, Jef Jurion, Pierre Poep Hanon en Jacky Stockman behoorden aangevuld met jong talent: Paul Van Himst, Cornelis, Heylens, Verbiest en Puis. De nieuwe mix kreeg door de jonge talenten een meer Latijnse en technisch verfijnde inslag. Om dat geheeld in goede banen te leiden, deed Albert Roosens een beroep op de Corsicaanse trainer Pierre Sinibaldi, een voormalige speler van Stade Reims en de Franse nationale ploeg. Met hem bracht Anderlecht gestileerd en technisch verfijnd modern voetbal, waarbij de individuele capaciteiten ten dienste van het collectief werden uitgespeeld. Het leverde vier nationale titels en één Beker van België op, maar succes op het Europese vlak bleef uit. De ploeg speelde met hoogten en laagten. Schakelde in '62-'63 in de Europabeker voor Landskampioenen Real Madrid uit, maar liet zich dan weer genadeloos wegspelen zoals tegen Liverpool. Toch wordt dat elftal aangehaald als een voorbeeld van intelligent aanvallend en mooi voetbal, gebracht met bijna uitsluitend Belgisch talent. Voor Albert Roosens was het een enorme voldoening om zijn elf jongens in '64 in een interland met Nederland te zien zegevieren in de trui van de nationale ploeg. Een paar maand later feliciteerde hij Van Himst, Puis en Heylens, de nummers één, twee en drie in het referendum van De Gouden Schoen van dat jaar.
Na lang beraadslagen besliste de raad van beheer voor het seizoen '65-'66 buitenlandse versterking binnen te halen, waarna Jan Mulder en Gerard Pummy Bergholtz werden aangetrokken.
In februari '66 kwam Laurent Verbiest om bij een auto-ongeval. Een maand later werd Sporting op Real Madrid geflikt door de Franse scheidsrechter Barberan, met de uitschakeling als gevolg. Op het banket achteraf maakte voorzitter Roosens er een bittere opmerking over, wat hem een blaam van de UEFA opleverde. Na dat incident werd besloten om voortaan de Europese banketten voor de bekerwedstrijden te organiseren in plaats van erna.
Na het vertrek van Sinibaldi vierde Roosens nog twee titels in zijn hoedanigheid als voorzitter: één met Andreas Beres in '67 en het jaar daarop met Noulle Deraeymaecker. Met die twee laatste erbij Sporting van '64 tot en met '68 vijf keer naeen kampioen, een ongeëvenaard record in België.
In december '69 werd Roosens benoemd tot ondervoorzitter van de KBVB. Intussen was Constant Vanden Stock al gecoöpteerd door het bestuur waar hij na het overlijden van Constant Demeersman meteen de functie van ondervoorzitter waarnam. Met het terughalen van Sinibaldi in april '70 ter vervanging van Norberto Höffling meende Roosens eindelijk zijn eerste Europabeker binnen te halen. Maar nadat het in de Beker voor Jaarbeurssteden in de heenmatch met 3-1 had gewonnen van Arsenal, ging Anderlecht in de terugmatch met 3-0 cijfers onderuit. Commentaar van de voorzitter nadien: "We hebben veertig jaar nodig gehad om aan de eerste titel te geraken, we zullen op onze eerste Europabeker wachten zolang dat nodig is."
In mei '70 legde Eugène Steppé de bevoegdheden die hij sinds 1935 bezat, vrijwillig neer, waarop Albert Roosens benoemd werd tot algemeen directeur. Constant Vanden Stock nam zijn plaats als voorzitter in. Anderhalf jaar later werd Roosens door de bond aangeduid als opvolger voor secretaris-generaal José Crahay. Vanaf 1 januari 1973 begon de voormalige Sportingvoorzitter aan zijn nieuwe taak, waarbij hij nog steeds zoveel mogelijk tijd vrijmaakte voor het van nabij volgen van getalenteerde jonge voetballers. Zijn loopbaan als bondsvoorzitter eindigde in mineur na het Heizeldrama. Gekweld door gezondheidsproblemen moest hij wegblijven van de Mondiale '86 die zo succesvol verliep voor de Belgen. Op 31 december 1987 stond hij zijn post af aan Michel Dhooghe, maar bleef het voetbal van nabij volgen.
Als Erelid van de KBVB en Ridder in de Orde van de Kroon was Albert Roosens in Europees verband ondervoorzitter van de Commissie voor profs en niet-amateurs en tot 1982 lid van het organisatiecomité van de interclubcompetities van de UEFA.
Copyright © 2000-2024 - www.anderlecht-online.be - RSC Anderlecht unofficial fansite
Website by Anderlecht-Online VZW & OS Templates