Aan de basis van de lange carrière van Georges Heylens (8 augustus 1941, 22 jaar speler bij Anderlecht en 20 jaar trainer bij respectievelijk Union Sint-Gillis, KV Kortrijk, E. Aalst, Seraing, Rijsel, Beerschot, Charleroi, Seraing en het Turkse Genclerbirligi) ligt broeder Alphonse van het instituut Notre-Dame du Sacré-Coeur in Etterbeek, die al snel opmerkte dat een van zijn leerlingen wel heel goed kon voetballen. Broeder Alphonse signaleerde dat aan broeder Grégoire, die weliswaar les gaf in Molenbeek maar zich sterk engageerde voor Anderlecht, en die duwde prompt een aansluitingskaart onder de neus van Georgke.
"Ik was 10 jaar en Susse Gets, de trainer van de knapen, liet mij een jaar testen op het veld van Green Star," herinnert Heylens zich nog. "Als rechtermiddenvelder trok ik goed mijn plan, ik brak al eens gevaarlijk uit, had een goede center in huis. Zo mocht ik beginnen bij de kadetten, daarna volgden ook nog de provinciale scholieren, maar dan stokte het. Ik miste snelheid en kracht en zakte af: eerst naar de scholieren A, daarna de scholieren B. Niet dat ik dat erg vond, als ik maar mocht voetballen. Tot op een dag meneer Berghmans, verantwoordelijke voor de jeugdschool, mij apart nam: Georgke, ik wil je op Sint-Genesius-Rode proberen als rechterback."
Een gouden ingreep: 0-5, met drie goals van de nieuwe rechtsback. De volgende week stond hij alweer bij de scholieren A, waar hij ook scoorde, en nog eens acht dagen later liep Georges opnieuw tussen zijn kameraden van de provinciale scholieren. Na zes maanden weerhield Jef Verminnen, een vroegere buitenspeler van Anderlecht, hem voor het juniorestornooi van Genève. In de tweede wedstrijd liep Jean-Jacques Degreef een blessure op en Vernimmen wierp de nieuwe in de strijd. "Ik overtuigde blijkbaar, de rest van het jaar maakte ik rond bij de provinciale juniores. En in het volgende seizoen speelde ik na drie maanden al bij de invallers, ik was toen maar 16 jaar oud. Ik kon mijn ogen niet geloven: plots zat ik in dezelfde kleedkamer als Meert, Degelas, Vanderwilt en compagnie. Onvergetelijk. Voor mij was voetbal ook alles."
"Thuis hadden we het helemaal niet gemakkelijk: mijn moeder was huisvrouw en mijn vader, die gehandicapt uit de oorlog was teruggekeerd, werkte op de tram. Vanaf mijn vijftiende ging ik naar de beroepsschool om er elektricien te worden, ik weet nog hoe ontroerd ik was toen ik mijn eerste leergeld ontving: 425 frank, ik werkte aan 8 frank 60 per uur. Ik ben ermee naar mijn moeder gestapt: hier ma, we kunnen deze week een derde biefstuk eten. Zij weende. Om maar te zeggen dat we in onze familie altijd hard hebben moeten werken, ik heb dan ook snel geleerd dat iemand die hard werkt altijd wel ergens komt. Dat bleek ook op Sporting, waar voorzitter Roosens mij de raad had gegeven op mijn linker te werken. Georgke, zei hij, ge moet elke keer na training constant 10 minuten met de linkervoet de bal tegen de muur trappen. Alleen met de linkervoet... Ik heb zijn raad opgevolgd en maakte dan ook snel vorderingen. Ik kan mij nog steeds ergeren als ik zie hoe spelers in problemen komen als de bal op hun slechte< voet komt."
Na tussen zijn zeventiende en negentiende bij de invallers te hebben gespeeld wachtte Georges legerdienst, op de defensie-eenheid van de vliegvelden in Beauchevain, waar hij Josée, intussen zijn echtgenote, leerde kennen. Kolonel Wendelen, een legendarische figuur in Belgische militaire sportkringen, viste hem op voor de nationale militaire voetbalploeg, waarin ondermeer ook Yves Baré, Robert Deurwaerder, Léon Wouters, Jos Smolders en de rijkswachter Staf Bauweraerts speelden. Het militaire elftal genoot in die tijd trouwens een stevige reputatie, het werd beschouwd als het C-team van België. "We wonnen toen zelfs van de sterke Franse militaire ploeg," weet Georges nog. "Ik speelde toen als rechtermiddenvelder, met Baré achter mij, een prima wedstrijd. Die avond kwam de kolonel me in het oor fluisteren dat hij mij nog dat seizoen zag debuteren in het eerste elftal van Anderlecht."
Wendelen zou gelijk krijgen. Anderlecht had voor de rechtsachterplaats Laurent Verbiest, die ook al snel werd opgeroepen voor de Rode Duivels, aangetrokken. Daags na een interland tegen Zwitserland blesseerde die zich op training. Waarop Sinibaldi Heylens bij zich riep: "Je moet zien te arrangeren dat je elke dag kan komen trainen." Maar dat leek moeilijk: "Van Beauchevain naar Brussel is het met mijn bromfietsje een uur rijden, meneer!" Maar de trainer drong aan, en op vrijdag maakte hij bekend dat Heylens tegen Antwerp zou debuteren. Dat was op 5 november 1960. Heylens: "Ik heb die wedstrijd vooraf wel honderd keer gespeeld, ik had alle situaties die konden voorvallen voorzien. Het ging ook goed en ik heb dan ook een hele maand Verbiest vervangen. En toen hij hersteld was, besliste Sini dat hij de liberopost van de Hongaar Dacsev zou overnemen, en ik hield mijn stek als rechtsachter."
Alsof dat nog niet genoeg was werd Georges in maart 1961, na nauwelijks 11 wedstrijden in het eerste elftal van Anderlecht, ook al geselecteerd voor de nationale ploeg. Selectieheer Constant Vanden Stock riep hem op voor een vriendschappelijke wedstrijd op Standard, tegen Racing Club de Paris, en signaleerde daar meteen bij dat er in de volgende 2 weken drie echte interlands op het programma stonden: tegen Duitsland, Frankrijk en Nederland. En Georges speelde op Sclessin een behoorlijke wedstrijd, zodat een tevreden Vanden Stock hem toelachte: en nu serieus hein... Zijn eerste interland speelde hij dus tegen Duitsland, met als rechtstreekse tegenstander Dörfel. Het werd een kleine 1-0 nederlaag. Daarna volgden een gelijkspel in Parijs (1-1) met een ploeg die bijna uitsluitend bestond uit Standard- en Anderlecht-spelers, en een zware 7-2 nederlaag in Rotterdam.
Op zeven maanden tijd, hij was nog steeds in militaire dienst, had Heylens alles meegemaakt waarvan een jonge speler kan dromen. Maar van de hemel viel hij in de hel. "Na een wedstrijd op Daring zat ik plots met een rood en zwaar opgezwollen been," vertelt hij. "Zoals de militaire plicht voorschrijft, trok ik meteen naar het militaire hospitaal in de Kroonstraat. Een dokter onderzocht me, trok een bedenkelijk gezicht en zei mij recht voor de raap: een flebitis, een aderontsteking. "Het ziet er niet goed uit, de ontsteking heeft al sterk het been beschadigd. Wellicht zal het geamputeerd moeten worden. Uw voetbalcarrière is afgelopen, dat is zeker." Een mokerslag, ik wist niet meer waar ik was. Ik ben nog blij dat ik toen kon terugvallen op de kinesist van Anderlecht, Fernand Beeckman, die mij meteen moed insprak en met mij naar een grote specialist trok, dokter Jean-Louis Hustin, die net terug was van Amerika waar hij andere behandelingsmethodes tegen flebitis had aangeleerd. U stopt meteen met trainen, zei die. En met dagelijks twee inspuitingen met een extract van kalfslever en enkele andere medicamenten, red je het wel. In die periode werd Beeckman echt een tweede vader voor mij. Ik vergeet nooit hoe hij twee keer per dag mijn benen kwam verzorgen en mij steeds weer moed insprak. En de infectie verdween, na verloop van tijd moest ik alleen nog mijn weerstandssysteem versterken. Maar dokter Hustin had mij nog iets voorspeld: uit ervaring weet ik dat er bij deze behandeling twee reacties kunnen optreden. Ofwel verliest u uw tanden, ofwel verliest u uw haar. En inderdaad, nauwelijks een jaar later, op mijn 21ste, was ik omzeggens kaal. Maar het been was tenminste genezen."
Zeven maanden later kwam ik voor het eerst weer op een voetbalveld, met tien kilo aan overgewicht, door de behandeling met kalfslever. Pierre Vandereeckt had intussen mijn plaats ingenomen, maar om er weer een beetje bij te horen, vergezelde ik de Uefa-juniores naar het tornooi van Beerschot. Waar nota bene precies Vandereeckt met een gebroken arm uitviel. Sinibaldi trok zijn conclusies: "uw overgewicht is progressief weggewerkt, dat is een goede zaak. Ik heb nu 2 mogelijkheden: ofwel keer je terug als rechtervleugel, want Albert Jordan draait niet zoals het hoort, ofwel keer je terug als rechtsachter. Hij koos voor de laatste oplossing, en ik ben tien jaar titularis gebleven!"
Tien jaar: zeven landstitels en twee Belgische bekers, maar vooral een doos vol mooie herinneringen. Zoals het tornooi van Parijs, vroeger een prestigieuze klassieker. Anderlecht won het tornooi in '64, '66 en '77, Heylens speelde er de eerste keer in '61. "Tegen Benfica Lissabon, dat toen net de Europese beker der Landskampioenen had gewonnen," herinnert hij zich. "We verloren met 3-2, maar het was absoluut een fantastische wedstrijd. Sinds die wedstrijd werden we zelfs eerbiedwaardig De kinderen van Parijs genoemd, ik werd zowaar Monsieur 100.000 volts. Ik weet ook nog hoe Martin Lippens zich 's avonds tijdens de receptie op een boot op de Seine plots uitkleedde en tot mijn grote schrik zomaar in het water dook (lacht)." En dan de historische uitschakeling van Real Madrid in de beker der landskampioenen '62-'63. Heylens: "Mijn rechtstreekse tegenstander was Gento, in die periode samen met de Nederlander Coen Moulijn en de Braziliaan Pépé de beste linksbuiten ter wereld. Moulijn had mij al een keer helemaal zoek gespeeld, tijdens een met 6-2 verloren Nederland - België. Tegen Pépé had ik ook al gespeeld, vriendschappelijk dan. Zonder problemen, op een gegeven moment tackelde ik een bal uit zijn voeten, dribbelde hem, liep de lijn af en op mijn center scoorde Paul Van Himst. Geen mens in het stadion was meer verbaasd dan ikzelf (lacht). Maar in Madrid zou Gento het mij niet gemakkelijk maken. Zodat ik na een kwartier al vroeg aan Jean-Pierre Janssens, die goed bezig was, wat meer terug te vallen om Gento ruimte te ontnemen. Dat lukte vrij goed, uiteindelijk hielden we hem nog behoorlijk uit de wedstrijd, die op 3-3 eindigde. In de terugwedstrijd op de Heizel was er dan dat fameuze beslissende doelpunt van Jurion. Alleen jammer dat we 2 ronden verder op Dundee stuitten: meteen 1-4. Dat waren toch speciale omstandigheden: door sneeuw, ijzel en regen waren de velden al negen weken niet meer bespeelbaar, we moesten ons voorbereiden in Montpellier en Nice, waar eerst twintig centimeter sneeuw lag en waar een hevig onweer uiteindelijk heel het zuiden van Frankrijk onder water zette. De eerste helft tegen Dundee voetbalden we nog heel goed zelfs, maar daarna pakte onze Hongaarse doelman, Fazekas, er een paar keer naast en viel de hele organisatie weg, met het gekende resultaat."
"De hele Heizel zat toen overvol, ik herinner mij dat mijn ouders er toen voor mij een shop met sportartikelen openhielden en die avond een recette maakten van niet minder van 350.000 frank. Ik deed toen al graag zaken, zag het groot ook en installeerde meteen 4 winkels in Brussel. Meneer Vanden Stock waarschuwde mij nog: Georgke, ge loopt te snel! Ik kwam dan ook vlug in financiële problemen, moest verkopen en heb uiteindelijk nog 750.000 fr. moeten lenen bij meneer Vanden Stock. In die periode verloor ik ook mijn basisplaats aan Fons Peeters, maar kort daarna volgde toch mijn jubileummatch voor tien jaar trouwe dienst, tegen Manchester City (3-1). De club verdiende aan die wedstrijd 750.000 frank, precies de som die ik moest terugbetalen, dat was dus ook geregeld."
"De voorzitter heeft mij trouwens altijd bijgestaan in mijn moeilijke momenten. Zo stond ik tijdens de tweede periode van Sinibaldi eens een zestal weken naast de ploeg. Tot Vanden Stock bondstrainer Raymond Goethals vroeg mij een keer te selecteren voor de nationale B-ploeg. Ik speelde in Brest tegen Frankrijk B een uitstekende wedstrijd, achteraf verklaarde Goethals de echte Heylens te hebben teruggevonden. De reactie van Sinibaldi: Georges, ge hebt mij goed liggen gehad. Bewijs nu maar dat ge even goed zijt in het eerste elftal! En ik was opnieuw vertrokken, dankzij de voorzitter. Toch zat het met onze relatie lange tijd veel minder goed. Naar ik heb begrepen heeft hij het mij lang kwalijk genomen dat ik Erwin Vandenbergh naar Rijsel heb gehaald. Sinds een bijeenkomst van ex-internationals op Anderlecht is dat geschil bijgelegd, hij vroeg mij toen toch hoe ik het zou vinden ooit een keer terug te keren op Anderlecht. Ik heb toen geantwoord: Wie zou dat niet willen, president?"
Zijn loopbaan, nationaal én internationaal geslaagd - in 1965 werd hij door de jury Oscar Byrrh geselecteerd voor het Europees elftal, samen met ondermeer Schnellinger, Fachetti, Amancio, Eusebio en Van Himst - liep brutaal ten einde tijden de bekerfinale van '73 tegen Standard Luik. "Tijdens een lange tackle op Musevic ben ik met mijn voet blijven steken in het veel te lange gras. Ik had al eerder krampen gevoeld, mijn spieren moesten niet veel meer hebben. De ligamenten van mijn enkel waren helemaal afgescheurd, ik heb ze horen scheuren, zei later scheidsrechter Loraux. Ik heb twee jaar geprobeerd terug te keren, trainde met de A-kern, met de B-kern en met de provinciale juniores. Urbain Braems heeft mij nog opgevist voor de invallers, maar met uitzondering van twee minuten, tijdens de stage in Nederland, geraakte ik niet meer in het eerste elftal. Ik was slechts negentiende man, toen had ik het daar heel moeilijk mee, nu zou ik als trainer hetzelfde doen als Braems toen. Daarop hebben Jean Plaskie en Ghilain Bayet mij gevraagd mij bezig te houden met Union en ik ben meneer Constant Vanden Stock gaan vragen of ik er heen mocht. Akkoord, Georges, zei hij. Maar alleen als trainer, niet als speler. Vanden Stock eindigde door te zeggen: En je zult er nog spijt van hebben te zijn weggegaan op Sporting...!"
Copyright © 2000-2024 - www.anderlecht-online.be - RSC Anderlecht unofficial fansite
Website by Anderlecht-Online VZW & OS Templates